Erotisch verhaal – ‘In zijn handen, deel 1’

erotisch verhaal

‘In zijn handen’ is een korte erotische verhalenreeks over Penelope, die per ongeluk in de handen van Magnus, de baas van een maffia organisatie, belandt. Ze doet er alles aan om deze nieuwe wereld te begrijpen. Windt ze Magnus uiteindelijk om haar vinger?

De ontmoeting

Ik kan jullie niet vertellen wat er is gebeurd die dag. Het begon zoals het altijd begon: ik rol mijn bed uit en maak me klaar voor werk zodat ik er semi-presentabel uitzie, ik reis met de trein, doe mijn uiterste best op werk en ga terug naar huis. Soms wat eerder, soms wat later als het werk zich opstapelt.

Deze donkere winterdag was zo’n dag dat het werk zich had opgestapeld. Ik had een schrale magnetronmaaltijd opgewarmd en werkte vervolgens tot een uur of negen door. Intussen waren mijn collega’s al naar huis, op de strijders in het magazijn na, en de zon was uren geleden al achter de horizon verdwenen.

Eenmaal in de trein was het rustig en ik plofte dankbaar neer in een lege coupé met een goed boek. Het duurde zo’n veertig minuten om met de trein te reizen en ik nam graag de tijd om bij te komen van de werkdag.

Verdiept in een spannend hoofdstuk had ik eerst niet door wat er gebeurde. De trein stopte namelijk bij een regulier station en reed vervolgens verder. Zoals treinen over het algemeen deden. Enkel het was de knal dat me recht overeind in mijn stoel had zitten. Ik stopte mijn boek weg en bewoog me naar de stoel naast me om het gangpad in te kijken.

Verderop kleurde het gangpad rood. Ik schoof terug naar de stoel bij het raam en maakte me klein terwijl ik met trillende handen mijn telefoon pakte. Ik had amper het alarmnummer in getikt tot ik achter me hoorde, “Er is niks aan de hand. Geen reden om 112 te bellen.”

Het was alsof ik ondergedompeld was in een ijskoud bad. Ik keek over mijn schouder naar de man die schuin achter tegen de stoel aan leunde. Hij keek niet naar mij, maar naar de situatie verderop. “Mijn verwachting was een lege trein. Je kunt beter bij de volgende halte eruit en wachten op de volgende.”

“Je- hoe-“ Ik probeerde mijn gedachten bijeen te rapen. “Hoe kun je een lege trein verwachten op een doordeweekse dag richting de stad?”

Zijn bruingroene ogen ontmoetten de mijne. Hij bestudeerde mijn gezicht en blikte kort naar mijn telefoon die intussen weer gelockt was. Een kleine glimlach vormde op zijn gezicht. “Een erg goede vraag.” Een rilling liep over mijn rug heen. Snel stopte ik mijn telefoon weg. Ik kon op het perron de politie bellen. Dit was niet het moment. Ik raapte mijn spullen bij elkaar op het moment dat de mededeling door de trein galmde voor het volgende station.

Ik stond weifelend op en stapte langs de man heen. Hij was een kop groter dan ik was, afgetraind met de bouw van een zwemmer en gekleed in een perfect driedelig pak. Dat moest haast wel op maat gemaakt zijn. En ik haatte mezelf om dit toe te geven, maar deze man was fine as hell. Wat nog erger was? Mijn type. Hij trok zijn wenkbrauwen op met diezelfde glimlach.

Snel stapte ik richting de deuren. Hij volgde me en blokte de weg naar de situatie. “Discretie zou fijn zijn,” zei hij toen de trein vertraagde en stopte bij het station. “Al ben ik niet je baas.” Hij knipoogde. “Fijne avond.”

Ik stapte de trein uit, keek het na tot die in de verte verdween en belde het alarmnummer om een melding te maken. Enkel een aantal dagen later na een kort onderzoek was er helemaal niks gebeurd. De trein bleek volgens het systeem niet gereden te hebben, er waren geen camerabeelden of ander bewijs. Het was bijna alsof ik het had gedroomd, tot vandaag.

De redding

Twee weken na het incident loop ik naar huis na een borrelavondje in de kroeg met wat vriendinnen. Ik wandel rustig door de drukke kroegstraten richting de woonwijken, waar de rust wederkeert. Vanuit een steeg valt een set voetstappen in het ritme van de mijne. Alarmbellen gaan af, maar ik weerhoud mezelf om sneller te gaan lopen en als ik de hoek om ga, werp ik een subtiele blik over mijn schouder. Een lange man loopt een aantal meter achter me en hoewel ik zijn ogen niet kan zien door de schaduwen van de nacht, gaat er een rilling over mijn rug heen.

Ik versnel mijn pas. Aan het einde van deze straat kan ik links en direct richting de politie. Of hij mij nou volgt of niet, ik wil niet het risico lopen dat ik hem naar mijn huis toe leid. Ik hoor hem de hoek om komen en zijn voetstappen matchen opnieuw de mijne. Shit. Shit. Shit. Ik steek alvast de weg over en dan versnellen zijn voetstappen. Ik wil niet rennen. Straks stel ik me aan. Is het de alcohol die mijn verbeelding op volle toeren laat draaien?

De hoek is zo dichtbij. Als hij dan volgt, ren ik.

Bijna. Ik ben er bijna.

Zijn hand klapt om mijn mond voordat ik zijn aanwezigheid achter me voel. Mijn hart schiet omhoog mijn keel in en adrenaline jaagt door m’n lichaam. Ik grijp zijn arm vast en en duw hem naar beneden, zodat ik mijn tanden in zijn huid kan zetten. Een verraste ‘auw’ doet de hand verdwijnen en ik sprint.

“Fuck,” klinkt het achter me en hij is direct achter me. Zijn hand sluit om mijn bovenarm voordat ik de hoek om kan rennen en hij trekt me mee een steeg in. Ik word hard tegen de muur aan geduwd en ik begin te schreeuwen. Hij drukt zijn hand weer op mijn mond. Zijn gezicht is nu duidelijk bij het licht van de straatlantaarns. Ik ken hem niet.

“Wees stil en werk mee,” sist hij terwijl hij kort om zich heen kijkt. “Fucking gedoe allemaal,” mompelt hij en weer mij bestudeert. “Ik kan niet geloven dat jij bij Magnus hoort.”

Wie de fuck is Magnus? Nee, dat is nu niet belangrijk. De politie is vijf minuten hier vandaan. Als ik los kan breken en hem van me af kan schudden…

Hij blikt kort op zijn telefoon, die oplicht met een inkomende oproep. Hij schuift zijn volledige gewicht op één arm en legt de telefoon tussen zijn schouder en oor. “Waar blijf je?” vraagt hij. Aan de andere kant van de lijn hoor ik, “Weet je hoe fucking moeilijk het is om Magnus af te leiden? Een beetje dankbaarheid is welkom.”

“Nou, blijf je best doen, want ik heb haar. Schiet op.”

“Ja ja,” klinkt het geërgerd en dan valt het stil. “Waar- Shit. Hij was hier vijf minuten geleden nog.”

De opmerking zorgt ervoor dat zijn grip kort verzwakt terwijl hij bijna in de telefoon schreeuwt, “Je bent hem kwijt?!” En dat is mijn moment. Ik zet mijn voet af en geef hem zo hard mogelijk een knietje tussen zijn benen. Hij klapt voorover en ik weet net mijn hoofd uit te wijken terwijl die van hem tegen de bakstenen muur aan knalt.

Ik ruk me los en ren. Verder de steeg in. Ik weet dat die hier ergens weer terug naar de hoofdstraat. Achter me klinkt een kakafonie van vloekwoorden. Ik sprint de hoek om en knal tegen een lichaam op die me vastgrijpt. In paniek probeer ik me los te wrikken, geen geluid komt uit mijn keel. Tranen springen in mijn ogen en ik vraag me af of dit het einde is.

“Stop. Kun je alsjeblieft-“ De stem klinkt bekend, maar mijn vuist knalt al tegen zijn kaak aan en ik weet een stap terug te nemen terwijl ik naar de man van de trein staar. Hij raakt kort zijn gezicht aan en trekt zijn wenkbrauwen naar me op.

Achter me komt mijn belager de hoek om gerend met een andere man in zijn kielzog. Ik had niet naar de politie moeten gaan na de trein. Ik had het gewoon met rust moeten laten.

De man van de trein stapt naar me toe en trekt me achter zijn rug terwijl hij nonchalant naar de twee andere mannen kijkt. “Ik zeg dit één keer. Als jullie waarde hechten aan jullie leven, zou ik me nu omdraaien en terug gaan naar jullie hol.”

Oh. Ze horen niet bij elkaar? Zijn hand zit om mijn pols heen geklemd. Ik kijk over mijn schouder naar de straat verderop en terug naar de mannen. Nadat zij elkaar kort aankijken, druipen ze af. Ze verdwijnen uit het zicht en er valt een dodelijke stilte.

De man laat mijn pols los en draait zich naar me om met een ‘wat moet ik met jou’-blik. “Gaat het?”

Argwanend zet ik een stap naar achteren, maar mijn knieën begeven het en ik zak op de grond. Tranen prikken achter mijn ogen. De man zucht en hurkt voor me neer. “Het spijt me. Ik weet dat het waarschijnlijk niet zo voelt, maar je bent veilig.” Ik staar hem aan alsof hij gek is geworden.

“Ik breng je naar huis,” zegt hij en staat op met een hand naar me uitgestoken.

“Nee, dank je,” zeg ik direct en sta zelf op. Hij hoeft echt niet te weten waar ik woon. “Ik kom zelf wel thuis.”

“Ik zou het toch fijn vinden om te controleren of het daar ook veilig is.”

“Sorry? Um, nogmaals… nee bedankt,” zeg ik direct. “Ik neem geen vreemden mee naar huis.”

Hij stapt naar me toe, leunt naar voren en buigt naar mijn oor. Dan noemt hij mijn adres op. “Ik loop met je mee tot de voordeur.” En dan loopt hij voor me uit.

Twijfelachtig blijf ik staan. “Ik- Ik- En de politie dan? Een aangifte?”

Hij stopt en kijkt over zijn schouder. “Heeft de politie de eerste keer iets voor je kunnen doen?”

Zijn blik zegt genoeg. Hij weet dat de politie niks heeft gevonden en dat er geen bewijs is. Dus ik volg hem. Hoewel dit tegen alles in gaat wat goed voor me zou moeten zijn, voelt het niet per se onveilig. Voor nu. Ik pak mijn telefoon er voor de zekerheid bij en hou het alarmnummer onder mijn duim.

Hij stopt voor het appartementencomplex en draait zich naar me toe. “Mocht je tegen andere problemen aanlopen, bel dan dit nummer.” Hij overhandigt me een zwart visitekaartje met slechts een nummer in zilver erop genoteerd en een naam. Magnus.

“Oké, bedankt denk ik,” zeg ik weifelend. “Um, fijne avond.” Ik stap het complex binnen en vlucht zo snel als ik kan naar mijn appartement op de vierde verdieping. Als ik aan kom en de deur open wil doen, gaat die al open. Ik word begroet door chaos. Kasten en laatjes zijn open getrokken en de inhoud eruit gehaald. Kussens zijn open gereten en veertjes liggen als een nieuw tapijt op de grond. En mijn onderbuikgevoel vertelt me een gevaarlijk besluit te nemen.

Ik druk het alarmnummer weg en neem het nummer van Magnus over. De telefoon gaat één keer over, “Dat was snel.”

“Je zei dat ik mocht bellen als ik tegen een probleem aanloop.”

Het is even stil aan de andere kant van de lijn. “Laat je me nog binnen dan, of niet?” En dan gaat de bel in mijn appartement. Waar ben ik in godsnaam in beland?

De eerste verleiding

Het heeft Magnus slechts een paar minuten gekost om door mijn appartement heen te lopen. “Pak je spullen. Ik zorg dat dit wordt opgelost.”

“En dan?” vraag ik vanaf de voordeur terwijl ik hem soepel over een paar laatjes heen zie stappen. “Ik kan vrienden bellen-“

“Nee, je kunt met mij mee,” zegt hij zo feitelijk dat ik hem dom aanstaar. “Wil je ze ook naar je vrienden leiden?” Hij gebaart naar de chaos in het appartement.

“Wat als jouw mensen het hebben gedaan?” vraag ik en sla mijn armen over elkaar.

Magnus glimlacht, maar het reikt niet zijn ogen. “Penelope-“ De manier waarop hij mijn naam uitspreekt, doet iets met me. De juiste reactie zou zijn: vervelend vinden dat hij mijn naam überhaupt weet. “Als ik had gewild dat je iets overkomt, was dat allang gebeurd.”

Mijn mond valt een stukje open. “Ik ga wel naar een hotel.”

Magnus komt naast me staan en kijkt zijdelings op me neer. “Weet je het zeker?”

Ik kijk naar mijn appartement. Nee, ik weet het niet zeker. Maar ik antwoord niet als ik al mijn spullen inpak. Als ik uiteindelijk terugloop, ben ik bang dat hij er niet meer is. Hij staat nog steeds in de hal te wachten. Ga ik met hem mee? Hoe is dit in godsnaam een goed idee? Ik moet niet goed in mijn hoofd zijn.

Onze ogen ontmoeten elkaar. “Waarheen?” vraag ik met een ietwat verslagen toon.

Hij gebaart me voor te gaan de gang in en sluit de deur achter zich. Hij neemt de tas zonder iets te zeggen van me over en we gaan naar beneden waar een auto op ons staat te wachten. Magnus houdt de achterdeur voor me open. Ik ga zitten en hij duwt de portier dicht. Er zit een chauffeur voorin die ik twijfelachtig groet. Hij groet met een knikje terug. Magnus legt de tas in de kofferbak en gaat naast me zitten.

Alle ramen zijn geblindeerd. Ik zie amper iets door het glas heen. “Waar ben ik precies in beland?” vraag ik na tien minuten stilte op de weg. Ik kan me slecht oriënteren en heb geen flauw idee waar we heen gaan.

“Ah,” zegt hij, gevolgd door een zucht. “Een wereld waar je niet hoort te zijn, ben ik bang.” Hij haalt kort zijn schouders op. “Jouw aanwezigheid in de trein heeft de verkeerde aandacht op je gevestigd.”

“Maar ik heb niks gedaan.”

Hij haalt zijn wenkbrauwen naar mij op. “Ik zal je aangifte niet noemen. Enkel je bent gezien die dag en bepaalde personen hebben je aan mij gelinkt. Zij maakten de aanname dat jij als blackmail materiaal kon fungeren.”

“Oké,” reageer ik langzaam. “Nou, gefeliciteerd. Ik ben geen blackmail materiaal. Wat kunnen we doen dat dit zo blijft zonder dat ik aan jou gelinkt blijf?”

Zijn blik is niet één die me hoop geeft, maar hij zegt, “Als je een tijd onder de radar blijft, dan vergeten ze je vanzelf.”

“Wat is een tijdje?” vraag ik. Magnus laat zijn blik over me heen glijden en kijkt me vervolgens aan. “Een maand… een jaar… Wie zal het zeggen?” De grijns die volgt is duivels.

En ik vind het aantrekkelijk.

We bespreken kort hoe dit mijn dagelijks leven beïnvloedt en de belofte dat het uiteindelijk wel weer goedkomt. Er is alleen veel onzekerheid rondom de ‘wanneer’. Voor nu is het belangrijkste dat ik niet ineens ergens van straat word geplukt. We komen na een half uur aan. Ik kan niet goed zien waar we zijn, enkel dat we een garage in rijden.

Magnus stapt uit het moment dat de auto stilstaat. Ik volg voordat hij mijn deur opent. Het is een grote garage met plek voor minstens vijf auto’s. Het is netjes en georganiseerd bij de verschillende kasten met onderdelen.

“Kom, ik laat je zien waar je verblijft,” zegt Magnus en met mijn reistas over zijn schouder loopt hij voor me uit door een deur. Hij leidt me door gangen heen tot we bij een lift aankomen en hij kiest de één na hoogste verdieping. Als de liftdeuren openen is het net alsof ik een hotelgang in kijk. Verschillende dichte deuren, een stuk of tien, met nog net geen nummers erop. Magnus haalt een sleutel uit zijn zak en opent de deur aan het einde van de gang. “Na U.”

Ik stap de kamer in en het is oprecht net een hotelkamer. Er zijn zoveel vragen die ik wil stellen. Magnus stapt na mij de kamer binnen en legt mijn tas op het tweepersoonsbed neer.

“Mocht je iets nodig hebben, kun je naar het nummer op de telefoon bellen.” Hij tikt de telefoon op de tafel in de hoek aan. “Iedereen is er van op de hoogte dat je hier bent. Mijn advies is om niet te veel rond te dwalen in het pand naast deze verdieping en begane grond.” Magnus loopt terug naar de deur, maar niet voordat hij kort voor me komt staan. De geur van zijn aftershave is subtiel en is precies wat ik lekker vind ruiken. Hij pakt mijn kin tussen zijn duim en wijsvinger en kantelt mijn hoofd iets omhoog.

Hij brengt zijn gezicht zodanig dichtbij dat mijn adem stokt in mijn keel. Hij leunt naar mijn oor en zijn warme adem bezorgt me kippenvel over mijn hele lichaam. “Al nodig je ook graag uit in het penthouse, Penelope.”

“Wat is er in het penthouse?” vraag ik ademloos.

Magnus lacht laag. “Ik natuurlijk.” Hij buigt zich terug en laat mijn kin los. Hij pakt mijn hand vast en legt de kamersleutel in mijn palm. Dan geeft hij een knipoog en wandelt de kamer uit. De deur valt in het slot en ik ben alleen.

Al heb ik zo’n idee dat ik niet zo heel lang alleen blijf.

 

Wat vond je van het eerste deel van ‘In zijn handen’? Laat het weten in de comments!

Respond or ask a question

Geef een reactie

Your email address will not be published.

0 comments

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Tags

Are you going to follow us?

This site is registered on wpml.org as a development site.